De Italiaan Franco Bitossi 'il cuore matto' (het zotte hart - hij had een hartstoornis, cadiopathie) werd succesvol op zijn 24e. Toscaan, volbloed en onstuimig: Bitossi was de echte opvolger van Gastone Nencini (zijn meester); ook al vertoonde hij enige gelijkenissen, toch slaagde hij er nooit in om een grote rittenwedstrijd te winnen.
Zijn bijnaam 'cuore matto' kreeg hij omdat er op dat moment een populaire Italiaanse song was met die titel. Hij werd vaak overvallen door emoties.
Hij was een groot wielrenner met een enorme wilskracht. Bitossi toonde zich voor het eerst in de Giro d'Italia 1964, wanneer hij dankzij de welwillendheid van Anquetil en het feit dat hij ver stond in het klassement, won hij alle Dolomietenetappes, en traditioneel zijn dit de lastigste etappes in de Giro.
Met ontsnappingen van meer dan 100 km kon Bitossi de indruk wekken dat Fausto Coppi, de mythe van hat moderne wielrennen, weer levend was. Hij kon vrij goed bergop, maar Bitossi was toch geen klimmer van het type Bahamontes: hij ging vooruit met horten en stoten, maar in tegenstelling tot de Spanjaard, was hij een excellent daler. Hij was een uitstekend sprinter.
Hij heeft in zijn carrière een groot aantal overwinngen behaald in Europa, hij demonstreerde meermaal hoe sterk hij was tegenover andere renners en tegenover de Italiaanse lievelingen. Wel mankeert op zijn palmares de wereldkampioenentitel waar hij toch dicht bij was in 1972.
Negen jaar jaar, na de overwinning van Beheyt, in Gap, Frankrijk, herhaalde zich hetzelfde scenario. Bitossi ging ervan door op drie kilometer van de streep, maar op 200 m voor de finish werd hij gegrepen door zijn achtervolgers. Ook al zou hij weerstaan hebben aan Merckx en Guimard zijn ploegmaat Mariano Basso snelde hem voorbij op de streep. Jammer, want 'il cuore matto' had die trui wel echt verdiend.
Antonio Giancane